In welke mate kan men de rechtbank vragen om een tegenpartij op te leggen bepaalde stukken bij te brengen die mee moeten helpen aantonen dat de tegenpartij in kwestie contractuele verbintenissen heeft geschonden? Op 14 maart 2025 sprak het Hof van Cassatie zich uit over een vordering waarbij een partij aan de rechter vroeg om de andere partij te verplichten facturen voor te leggen. De partij die deze veroordeling vroeg wilde daarmee bewijzen dat de andere partij een samenwerkingsovereenkomst had geschonden.
Allereerst de feiten. Een samenwerkingsovereenkomst tussen thuisverplegers liep op de klippen. Partij X beëindigde deze samenwerking met een aangetekende brief op 15 maart 2019, gericht aan Partij Y. Partij X stelde daarbij dat Partij Y het niet-concurrentiebeding had geschonden door patiënten onrechtmatig af te werven.
Om dit te bewijzen vroeg Partij X aan de rechtbank om partij Y te verplichten haar facturen voor te leggen voor een reeks bij naam genoemde patiënten, en dit voor een welbepaalde periode van zes maanden.
Het Hof van Beroep in Antwerpen wees dit verzoek van Partij X af omdat dat verzoek (volgens dat Hof van Beroep) enkel gebaseerd zou zijn geweest op vermoedens. Volgens het Hof van Beroep kwam het verzoek neer op wat men in de rechtsliteratuur een ‘fishing expedition’ noemt. Een expeditie waarbij men hengelt naar onbekende informatie, in de hoop belastende feiten naar boven te zien komen. In de hengelsport wordt weleens de slogan ‘It’s called fishing, not catching!’ gehanteerd om die onzekerheid te beklemtonen, en terecht.
Het Hof van Cassatie herinnert aan artikelen 871 en 877 van het Gerechtelijk Wetboek, waarin wordt bepaald dat de rechter een partij kan bevelen bewijsstukken voor te leggen indien er ernstige en bepaalde aanwijzingen zijn dat die partij over een stuk beschikt dat het bewijs inhoudt van een ter zake dienend feit.
Daarbij benadrukt het Hof van Cassatie dat de rechter soeverein beslist of een gevorderde bewijsmaatregel al dan niet nuttig is voor de beoordeling van een geschil, maar dat het recht op bewijs van partijen daarbij niet miskend mag worden. Het Hof van Cassatie oordeelde dat het Hof van Beroep dit recht wél miskend heeft, vermits partij X voldoende concreet had aangewezen om welke patiënten en welke periode het ging. De vraag om de facturen voor te leggen was dus geen ongerichte zoekactie, maar een legitieme vraag om de eventuele schending van het niet-concurrentiebeding te beoordelen.
Dit arrest bevestigt dat rechters een ruime beoordelingsvrijheid hebben, maar dat zij het fundamentele recht op bewijs niet mogen beknotten. Een verzoek om stukken voor te leggen kan niet zomaar worden afgedaan als een ‘fishing expedition’ als het om concreet omschreven documenten gaat die relevant zijn voor het geschil. Ook voor bouwactoren is het nuttig om dit indachtig te houden …