De duurzaamheidstransitie – en de daaraan gekoppelde transitie naar een circulaire economie – in de bouwsector komt op verschillende vlakken tot uiting. Het is een economische transitie met nieuwe businessmodellen (bijvoorbeeld products as a service) en een andere kijk op productie en consumptie, een technische transitie met nieuwe innovatieve oplossingen (bijvoorbeeld demonteerbare systemen, modulaire wanden …) en een ecologische transitie (bijvoorbeeld meer aandacht voor biobased materialen). Het is ook een sociale transitie (bijvoorbeeld andere woonvormen, meer verbondenheid in de buurt …), al is daar nog weinig aandacht voor.
Naast al die facetten wordt de transitie ook beleidsmatig en juridisch vormgegeven. In sneltempo worden er nieuwe juridische initiatieven gelanceerd die duurzaamheid en circulariteit in de bouwsector in een stroomversnelling zouden moeten brengen. Zelfs voor juristen – een groep waar ik zelf ook deel van uitmaak – is het moeilijk om alle juridische initiatieven op het Europese of het regionale niveau op korte termijn volledig te doorgronden. Denk onder meer aan de nieuwe Ecodesign-verordening (EU), de herziene verordening rond het transport van afvalstoffen (EU), de modulaire omgevingsvergunning (VL) of de initiatieven rond de bouwshift in Vlaanderen (instrumentendecreet en het decreet woonreservegebieden).
De genoemde regelgeving heeft ongetwijfeld een (positieve) impact op de gewenste transitie naar een duurzamere en circulaire samenleving, maar is het steeds nodig om nieuwe regelgeving tot stand te brengen? Het is een hardnekkige misvatting – en een dooddoener in elk gesprek dat ik met practici uit de bouwsector voer – dat regelgeving het grootste obstakel voor meer duurzaamheid zou vormen. Met een gezonde portie creativiteit kan immers al erg veel. Dat tonen de verschillende pionierscases in Vlaanderen goed aan (bijvoorbeeld Kamp C met project ’t Centrum). Het komt er soms op aan om de – vaak vergeten – tools die regelgeving aanreikt ook ten volle en op een innovatieve manier te gebruiken. Een beetje zoals in de keuken, waarin ‘vergeten groenten’ tot nieuwe smaakcombinaties en interessante gerechten kunnen leiden.
Het lijkt me daarom goed om ook voor regelgeving de Ladder van Lansink – Reduce/Reuse/Recycle/Recover – te hanteren. De initiële focus ligt op preventie (Reduce): is het daadwerkelijk nodig om nieuwe regelgeving tot stand te brengen? Dit hangt nauw samen met de tweede stap (Reuse): misschien kunnen we regelgeving op een creatieve manier herinterpreteren of vergeten tools op een nieuwe manier inzetten om aan onze duurzaamheidswensen te voldoen? Pas daarna kan regelgeving worden aangepast of aangevuld (Recycle), in de hoop dat het dan wel om een upcyclingproces gaat.
De transitie naar een circulaire en duurzame samenleving heeft een impact op onze consumptie en productieprocessen. De eerste reflex is om daarbij te denken aan onze manier van bouwen en onze woondichtheid, maar ook de productie van regelgeving zou volgens dezelfde maatstaven moeten worden behandeld. Zo ontstaat de juiste mindset om de transitie op een doordachte, rechtszekere en transparante manier juridisch vorm te geven
Jonas Voorter,
Docent omgevingsrecht aan de UHasselt
De Pen wordt doorgegeven aan Veerle Custers, Lead Researcher Innovatief Bouwen & Wonen aan Hogeschool PXL en bestuurder bij projectontwikkelaar Op de Koopman.