Platform voor de bouw
“Zorgbouw is een voortdurende evenwichtsoefening”
Van links naar rechts: Frank Desmet, Tom Mertens, Stéphane Vermeulen en Koen Lismont.

“Zorgbouw is een voortdurende evenwichtsoefening”

In maart 2020 stopte de wereld even met draaien. De coronapandemie wierp zijn schaduw over onze moderne samenleving en bracht alle heilige huisjes aan het wankelen. Vijf jaar later is COVID-19 een virus zoals een ander, maar zijn de gevolgen van deze ongeziene crisis nog steeds voelbaar, ook in het Vlaamse zorgbouwlandschap. Is onze zorginfrastructuur nog steeds zwaar ziek of stilaan aan de beterhand? Het is een pertinente vraag die de rechtstreekse aanleiding vormde voor een leerrijk rondetafelgesprek met vier gerenommeerde experts uit verschillende vakgebieden, die elk op hun manier meebouwen aan de zorgomgeving van de toekomst. “Beleving is vandaag het nieuwe sleutelwoord.”

Deelnemers

• Stéphane Vermeulen, director Healthcare bij VK architects+engineers, part of Sweco
• Tom Mertens, projectmanager bij BOTEC
• Koen Lismont, sales manager bij VDL De Meeuw
• Frank Desmet, sales director bij Delabie Benelux

Heren, laten we maar meteen met de deur in huis vallen. Hoe zouden jullie het huidige Vlaamse zorgbouwlandschap omschrijven? In welke opzichten doen we het goed of hinken we net achterop? 

Stéphane Vermeulen: “Er zijn positieve en negatieve punten. Laten we met deze laatste beginnen. Als er iets kenmerkend is voor de zorgbouw in ons land is het traagheid. Een grootschalig project realiseren duurt járen. Als ervaren rot kan je dat plaatsen, maar sommige jonge medewerkers bijten hun tanden stuk op het feit dat het op bepaalde momenten maar niet vooruit lijkt te gaan. De zorg is een erg conservatieve sector met weinig langetermijnvisie. Een multidisciplinair ontwerpbureau als Sweco doet bijgevolg echt aan pionierswerk. Als ontwerper moet je zelf het voortouw nemen om de lat hoger te krijgen, want anders dreig je gewoon bestaande concepten te repliceren en in een hedendaags jasje te stoppen.”

Frank Desmet: “Macht der gewoonte is inderdaad een populaire kwaal in de zorg. Sommige bestekteksten zijn simpelweg een copy-paste uit het verleden. Daarnaast zien we dat er nog geregeld naar standaardoplossingen wordt gegrepen die niet noodzakelijk ontwikkeld zijn voor de specifieke doelgroep van zorginstellingen. Bewustwording – of in bepaalde gevallen zelfs heropvoeding – is in dat opzicht een grote uitdaging voor gespecialiseerde fabrikanten als Delabie. Onze toegevoegde waarde op het vlak van functionaliteit, hygiëne, duurzaamheid enzovoort wordt nog niet altijd gevalideerd.” 

Koen Lismont: “Voor zorginstellingen zelf zijn die lange doorlooptijden ook niet evident, want zij hebben uiteraard geen glazen bol. In afwachting van de uitvoering van grote masterplannen, die soms tien tot twintig jaar in beslag nemen, worstelen ze met de vraag: wat in de tussentijd? En dus is het ook voor fabrikanten en gespecialiseerde aannemers zoals VDL De Meeuw moeilijk in te schatten waar we ons precies op moeten richten. Met ons modulaire bouwconcept schakelen we sneller dan traditionele bouw. Zo helpen we zorginstellingen om tijdelijke én structurele noden op een slimme manier te overbruggen, zonder in te boeten aan kwaliteit of comfort.”

Frank Desmet: “Alleen het beste is goed genoeg als het om gezondheid gaat. Prijs zou in dat opzicht geen belemmerende factor mogen zijn.”

Tom Mertens: “Bij BOTEC realiseren we de helft van onze omzet in de zorg. Wat mij nog steeds frappeert, is de complexiteit die gepaard gaat met zorgbouwprojecten: administratie, wetgeving, verstrengde normen, de strikte omgang met keuringen … Dat schept een erg strak kader, wat het niet evident maakt om andere paden te bewandelen en vernieuwend uit de hoek te komen. Soms bots je als studiebureau simpelweg tegen een muur als je wat verder wil denken dan de voorschriften stipuleren. En om toch maar alle hokjes te kunnen aanvinken, moeten we weleens inspanningen leveren die wel geld kosten, maar niet altijd een meerwaarde bieden. De logica is soms ver te zoeken, vind ik.”

Stéphane Vermeulen: “Het huidige financieringsmodel maakt het moeilijk om onze ziekenhuisinfrastructuur up-to-date te houden. Zorgbouw is een voortdurende evenwichtsoefening, waarbij het prijscriterium nog steeds erg zwaar doorweegt. Terwijl noordelijke landen zoals Denemarken volop inzetten op duurzame, futureproof gebouwen die ook architecturaal iets betekenen en zo als het ware tempels van wellbeing vormen, moeten wij volgens de VIPA-normen bouwen aan 2500 euro per vierkante meter. Bovendien zijn er nu andere politieke prioriteiten voor investeringen met overheidsgeld. Schrijnend, want we zouden al die miljarden heel goed kunnen gebruiken om onze zorg-infrastructuur te upgraden. Zeker in de wetenschap dat je minstens tien jaar nodig hebt om eender welk ziekenhuis te muteren. Toch staat zorgvastgoedstrategie niet bovenaan het prioriteitenlijstje, noch in de ziekenhuisnetwerken, noch bij de overheid.”

Zijn er ook zaken die het Vlaamse zorgbouwlandschap in positieve zin typeren? 

Stéphane Vermeulen: “Zeker wel. Het kan op het eerste gezicht misschien raar klinken, maar het is een erg goede zaak dat we hier in Vlaanderen noodgedwongen met weinig middelen moeten werken. Daardoor zijn we er erg goed in om budgetten maximaal te benutten en innovatief uit de hoek te komen. Ten opzichte van heel wat andere Europese landen onderscheiden we ons met onze knowhow en conceptuele manier van denken. Sinds VK architects+engineers deel uitmaakt van de Sweco-groep en onze samenwerkingsverbanden nog veel internationaler zijn geworden, valt dat eens zo sterk op. We zijn het gewend om over grenzen heen te denken, samenwerking te bevorderen, compromissen te sluiten … In de ons omringende landen hebben ze het daar duidelijk een stuk moeilijker mee. Wat wij met onze budgetten gerealiseerd krijgen, daar kijken zij nog steeds met grote ogen naar.”

Frank Desmet: “Ik heb een dochter die in Duitsland woont en zij is altijd verwonderd over de fraaie uitstraling van onze nieuwe zorginstellingen: ruime kamers, een warme inrichting met kleur- en houtaccenten, hier en daar een streepje groen … Huiselijkheid is de norm geworden. Dat merken wij ook wanneer er sanitaire accessoires besteld worden. Zelfs toiletbeugels mogen op esthetisch vlak een tikkeltje extra bieden.” 

Stéphane Vermeulen: “De hervorming van onze ziekenhuisfinanciering én het ziekenhuislandschap moet een topprioriteit worden.”

Tom Mertens: “Dat valt inderdaad op. Een ziekenhuis bestond vroeger uit witte gangen met kille lampen, terwijl er nu toch veel meer wordt ingezet op een stijlvolle interieurinrichting. Ook de focus op comfort is enorm toegenomen. Al leidt dat op zijn beurt natuurlijk tot complexere installaties en hogere onderhouds- en energiekosten, waardoor het voor zorginstellingen een uitdaging is om alles beheers- en betaalbaar te houden.” 

Stéphane Vermeulen: “Aansluitend op die huiselijkheid is ‘beleving’ het nieuwe sleutelwoord in de zorg. Niet enkel met betrekking tot patiënten, maar ook voor het zorgpersoneel, dat meer dan ooit gekoesterd moet worden. Vandaar dat er nu bijvoorbeeld veel meer aandacht is voor omgevingsaanleg, waarbij ontharding, vergroening en doorwaadbaarheid belangrijke speerpunten vormen. Zorginstellingen worden steeds vaker ingebed in een park of gegroepeerd rond binnentuinen.”

Welke andere hedendaagse trends zullen volgens jullie structureel het verschil maken de komende tien jaar? 

Koen Lismont: “We merken dat er meer aandacht komt voor hergebruik en circulaire bouwprincipes. Kijk bijvoorbeeld naar het tijdelijke inkompaviljoen dat we optrokken voor UZ Gent, in afwachting van de verdere realisatie van hun ambitieuze masterplan. Dat is qua functionaliteit en esthetiek niet te onderscheiden van een permanent gebouw, terwijl we het snel kunnen demonteren en weghalen zodra het niet meer nodig is. De shift van bezit naar gebruik is een sleutelmoment in de zorgbouw. Ons modulaire systeem is van bij het ontwerp circulair: gebouwen kunnen verplaatst, aangepast of hergebruikt worden volgens veranderende noden. Zo vermijden we verspilling én anticipeer je altijd op toekomstige zorgmodellen.”

Stéphane Vermeulen: “Flexibiliteit en aanpasbaarheid zijn een must voor alle zorggebouwen die voortaan gerealiseerd worden. Alles begint bij een goed structureel grid dat veel verschillende invullingen toelaat en uitbreidbaar is, zowel in de breedte als de hoogte. Vandaar dat wij de laatste jaren steevast opteren voor een open end-kolomstructuur. In een ziekenhuis is dat geen overbodige luxe, want beleids- en capaciteitswijzigingen zijn er schering en inslag. In een pas opgeleverd ziekenhuis is men bij wijze van spreken het jaar nadien al aan het verbouwen. Door de nodige flexibiliteit te voorzien, vermijden we dat zorginstellingen op infrastructureel vlak een hele erfenis met zich meeslepen, gebouwen structureel verouderen, de wayfinding in de knoop raakt enzovoort. Een bijkomend voordeel is dat je de gevelafwerking eenvoudig kan aanpassen aan nieuwe klimatologische noden.” 

Tom Mertens: “Wat mij nog steeds frappeert, is de complexiteit die gepaard gaat met zorgbouwprojecten: administratie, wetgeving, verstrengde normen, de strikte omgang met keuringen …”

Tom Mertens: “Vermits architectuur en technieken zo verweven zijn, hameren ook wij vaak op de logica van de ruwbouw, die in principe makkelijk honderd jaar zou moeten kunnen meegaan. Helaas moeten we vaststellen dat er vandaag nog steeds gebouwen gerealiseerd worden die bij de eerste de beste verbouwing gigantische problemen dreigen te veroorzaken, vermits er in de ontwerpfase niet voldoende toekomstgericht gedacht is. Daarnaast is het ook aan een bouwheer om verder te kijken dan de korte termijn en te pleiten voor gebouwen en ruimtes die later zonder al te grote structurele, technische of architecturale aanpassingen een andere functie kunnen krijgen.”

Frank Desmet: “Op het gebied van sanitair zijn contactloze kranen, antibacteriële materialen en circulaire economie geen hypes, maar essentiële evoluties. Wij spelen hierop in door te investeren in innovatieve producten zoals contactloze mengkranen, antibacteriële materialen, afvoeren en duurzame, onderhoudsvriendelijke sanitaire oplossingen. De focus ligt meer op welzijn, beleving en destigmatisering.”

We zijn nu vijf jaar na het uitbreken van de coronacrisis. In welke zin zijn de gevolgen hiervan nog voelbaar? 

Frank Desmet: “Specialisten als wij zijn er al langer mee bezig, maar sinds de coronacrisis is de algemene bewustwording rond infectiepreventie wel wat aangewakkerd. Het belang van handhygiëne is intussen bekend, maar er zijn andere risico’s die nog onder de radar blijven. Verontreinigde lucht of opspattende vuildeeltjes kunnen evengoed nefaste gevolgen hebben. In veel zorginstellingen zijn vraagtekens te plaatsen bij de staat van de toiletten, wastafels, kranen en afvoeren, zeker qua preventie van bacterie- en biofilmontwikkeling, waterstagnatie enzovoort. Een van de oplossingen is om toiletten uit te rusten met een direct flush-systeem. Maar dan moeten de diameters van de leidingen daar natuurlijk wel op voorzien worden.” 

Tom Mertens: “In het kader van infectiepreventie is er nu nog veel meer aandacht voor binnenluchtkwaliteit. Deze wil men – net als de temperatuur – kunnen monitoren via displays. Keerzijde van de medaille is dat meer ventileren een gigantische investering vergt en dat de benodigde ruimte voor luchtgroepen en leidingen vaak niet voorhanden is.” 

Stéphane Vermeulen: “Vandaar dat er in nieuwbouwsettings opnieuw meer voor opengaande gevelelementen geopteerd wordt. Door een raam open te zetten, wat overigens ook een psychologisch gevoel van vrijheid creëert, kan je snel bepaalde ruimtes verluchten, terwijl dat met mechanische ventilatiesystemen veel meer tijd en energie kost. Een andere evolutie is dat er nu meer verschillende toegangsdeuren voorzien worden in functie van een betere patiëntentriage, zodat potentieel besmette personen een ander traject kunnen volgen. Dat zou vervelende situaties zoals tijdens de coronacrisis, waarbij mensen maandenlang moesten wachten op geplande operaties, kunnen vermijden. Helaas zijn bestaande zorggebouwen hier nog niet op voorzien, dus voor een volgende pandemie zijn we absoluut niet klaar.”

Koen Lismont: “Er mag best wat meer soepelheid komen in het toepassen van bepaalde regels wanneer dat de kwaliteit en efficiëntie van publieke projecten ten goede komt.”

Tom Mertens: “Vijf jaar is kort, maar tegelijk ook al behoorlijk lang geleden. Je merkt dat het effect aan het afnemen is. Zaken die in 2021 brandend actueel waren, zoals mobiele sluizen ter hoogte van een kamer, lijken vier jaar later alweer veel minder urgent. Stel dat er morgen opnieuw een wereldwijde gezondheidscrisis uitbreekt, dan vrees ik dat we weer op snelheid gepakt zullen worden.”

Koen Lismont: “Ergens is dat begrijpelijk. Het gaat vaak over enorme investeringen, en dat voor zaken die je misschien niet eens nodig zal hebben. Gezien de krappe budgetten is het dan ook niet onlogisch dat bepaalde initiatieven om zorginstellingen ‘pandemieproof’ te maken sneuvelen op het veld van eer. Zeker omdat de bouwkost sinds de coronacrisis enorm gestegen is. Dat maakt ambitieuze zorgbouwprojecten nog een stuk minder evident dan ze al waren. In deze context van stijgende bouwkosten en onzekere langetermijnplanning is een modulaire benadering extra interessant: we bouwen alleen wat vandaag nodig is en kunnen later uitbreiden of hergebruiken. Zo behouden zorginstellingen maximale wendbaarheid en vermijden ze overinvestering.”

Wat zijn voor jullie de grootste verschillen in hoe zorgbouwprojecten vandaag aangepakt worden tegenover pakweg tien à vijftien jaar geleden? Waar is de grootste winst geboekt? 

Stéphane Vermeulen: “Terugverdientijd en total cost of ownership zijn vandaag belangrijkere parameters voor bouwheren. Een goede zaak, want dat kan helpen om meer budget in een project te krijgen en op de lange termijn te denken. Opteren voor een betere oplossing vergt misschien een hogere initiële investering, maar het positieve effect op de onderhouds- en exploitatiekost zal navenant zijn. We zijn blij dat er op die manier soms kwalitatievere en/of duurzamere keuzes
gemaakt worden.”

Frank Desmet: “Wij merken eveneens dat er meer aandacht is voor het totale kostenplaatje op lange termijn. Men tracht steeds vaker de balans te vinden tussen hygiëne, veiligheid en kostenefficiëntie. Verder is er nog marge voor verbetering op het gebied van standaardisatie en is er bewustwording rond legionellapreventie en het belang van hygiënisch ontwerp van sanitaire ruimtes.”

Koen Lismont: “Het maintenance-gegeven wordt ook anders benaderd. Waar het vroeger de technische dienst van het ziekenhuis was die heel het onderhoud op zich nam, wordt dat de laatste jaren steeds vaker uitbesteed en zijn onderhoudscontracten nu veel couranter. Dat heeft tot gevolg dat je betere technische installaties krijgt. Modulaire gebouwen maken het ook eenvoudiger om technieken centraal en efficiënt te beheren. Dankzij onze geïntegreerde Building-as-a-Service-aanpak – van ontwerp tot onderhoud – bieden we oplossingen die minder onderhoud vragen en makkelijker aanpasbaar zijn.”

Tom Mertens: “De opmars van de DB(F)M-formule bij grote zorgbouwprojecten draagt hiertoe bij. Al heb ik persoonlijk wel vraagtekens bij de bijhorende wedstrijdprocedure. Het aandeel van stabiliteit en technieken vertegenwoordigt 50 % van het budget, maar toch wordt er vaak louter op basis van de architectuur beslist. Wat voor nut heeft het dan om op voorhand al zoveel tijd en energie te steken in technieken en maintenance? Wanneer ons team niet geselecteerd wordt, impliceert dat veel verloren uren die we elders moeten zien te compenseren.” 

Stéphane Vermeulen: “Op zich is het positief dat er de laatste tien à vijftien jaar veel nieuwe vormen van samenwerking mogelijk zijn. Design & Build heeft wel degelijk enkele belangrijke voordelen: je kan de planning verbeteren, de prijs naar beneden halen, een project uitvoerbaarder maken zonder in te boeten aan kwaliteit … Toch heb ik er een dubbel gevoel bij, omdat we als architect plots ondergeschikt worden aan de aannemer. Dat heeft bepaalde implicaties, want uiteindelijk draait het om cijfers en rendement. Daardoor kan het duur uitvallen om bepaalde wijzigingen door te voeren en is het niet altijd evident om onze eigen kwalitatieve maatstaven te halen. Bij Engineering & Build gelden dan weer prestatiecriteriums, waardoor we niet langer onze stempel kunnen drukken wat de gekozen producten of materialen betreft. Als dergelijke prestatiebestekken onvoldoende gedetailleerd zijn, dreigt dat een impact te hebben op de kwaliteit. Het is niet omdat de aannemer zaken voorstelt die gelijkaardig zijn dat ze ook gelijkwaardig zijn …”

In een boeiend debat, dat meer dan twee uur duurde, schetsten de experts rond de tafel de staat van het Vlaamse zorgbouwlandschap.

De ‘zorgomgeving van de toekomst’ is een populair buzzword in zorgbouwmiddens. Hoe ziet die er in jullie ogen uit? 

Koen Lismont: “Beleving wordt nog belangrijker in de zorgomgeving van morgen. Het idee van een ‘healing environment’ zal verder worden uitgerold, met meer aandacht voor groen en een aangenamere leefomgeving. Zorggebouwen zullen bovendien multifunctioneel worden ingezet, zodat ze ook buiten de zorguren of -functies een meerwaarde bieden voor de buurt.” 

Stéphane Vermeulen: “Wordt er in nieuwe ontwerpen geen rekening gehouden met groen, dan zit je op voorhand al met een verouderd project. Daarnaast zullen we in het kader van ‘smart hospitals’ evolueren naar gedigitaliseerde en gepersonaliseerde zorg, wat op zijn beurt een invloed zal hebben op het zorgaanbod en de schaalgrootte van ziekenhuizen. Mastodonten zoals de Gasthuisbergcampus van UZ Leuven zullen de uitzondering worden. Voor 90 % van het zorgaanbod zal je terechtkunnen in kleinschaligere, humanere satellietinfrastructuur die zich dichter bij huis bevindt en die digitaal gelinkt is aan de eerstelijnszorg. ‘More bytes, less bricks’, zeg maar.”

Rusthuizen werden woonzorgcentra en serviceflats noemen we nu assistentiewoningen. Zal de term ‘ziekenhuis’ nog lang overeind blijven?

Stéphane Vermeulen: “Ik denk van niet. Men spreekt nu al van ‘gezondheidshuizen’, wat natuurlijk ook veel beter aansluit bij de filosofie van comfort, huiselijkheid en beleving die we volop aan het implementeren zijn. In het Engels klinkt dat natuurlijk nog mooier: ‘health houses’. Maar die zullen dus wel een kleinschaliger en humaner karakter hebben. Een evolutie die daarmee verband houdt is de opmars van multidisciplinaire huisartsenwachtposten, waar je ook steeds vaker een beroep kan doen op een verpleegkundige, een psycholoog, een kinesist … Dat is de eerstelijnszorg van morgen die zich aan het aftekenen is.”

Tot slot: wat zouden jullie met betrekking tot zorgbouw veranderen als jullie geen rekening zouden moeten houden met budgettaire of reglementaire beperkingen? 

Stéphane Vermeulen: “Ziekenhuizen – of gezondheidshuizen, zo u wil – zouden toonbeelden moeten zijn. Mochten de budgetten niet geplafonneerd zijn, dan zouden we een nog veel aangenamere zorgomgeving kunnen creëren die de drempelvrees bij veel patiënten onmiddellijk zou doen verdwijnen. Je zou er allerlei gezondheidsgerelateerde functies in kunnen onderbrengen, zoals ook wellnesspraktijken, zodat het accent niet uitsluitend op ‘cure & care’ ligt, maar op algemeen fysiek en mentaal welzijn. Daarnaast verwijs ik graag naar een uitspraak van Marc Noppen, tot voor kort CEO bij UZ Brussel. Volgens hem zou iedere zorginstelling – en bij uitbreiding ieder bedrijf – een Chief Innovation Officer (CIO) moeten aanstellen. Deze zou dan de 70-20-10-regel in acht kunnen nemen: 70 % lopende processen finetunen en verbeteren, 20 % proactief denken richting toekomst en 10 % van zijn of haar tijd besteden aan research, innovatie, transformatie en out of the box denken.” 

Frank Desmet: “Wat ons betreft zou elke zorginstelling uitgerust moeten worden met innovatieve en hygiënische sanitaire oplossingen die zowel de patiëntveiligheid als het gebruiksgemak maximaliseren, rekening houdend met kwaliteit, duurzaamheid, een langetermijnvisie qua onderhoud, waterbesparing enzovoort. Alleen het beste is goed genoeg als het om gezondheid gaat. Prijs zou in dat opzicht geen belemmerende factor mogen zijn.”

Koen Lismont: “Zorginstellingen zijn over het algemeen heel grote verbruikers: energie, water, verbruiksgoederen, medicatie, materiaal … Wat dit laatste betreft, trachten we met ons modulaire concept alvast een steentje bij te dragen aan een duurzamere zorg. Maar op andere vlakken kan het zeker nog een stuk (kosten)efficiënter.”

Stéphane Vermeulen: “Een goed punt, want volgens een studie van de Franse denktank The Shift Project is de zorgsector verantwoordelijk voor 8 % van de totale CO2-uitstoot. Vandaar dat zorginstellingen er door de overheid worden aangemoedigd om hun ecologische voetafdruk te reduceren. Ook in ons land worden dergelijke processen beetje bij beetje geïnitieerd. Denk aan een afvalsorteersysteem in het operatiekwartier, waarbij na een ingreep niet zomaar alles in de vuilbak wordt gekieperd, maar recycleerbare goederen afzonderlijk worden ingezameld. Vandaar ook ons pleidooi voor kleinschaligere zorg, want dat heeft eveneens een positieve invloed op de milieu-impact.”

Frank Desmet: “In klassieke utiliteitsgebouwen schommelt het waterverbruik rond de 200 liter per persoon per dag, maar in zorginstellingen is dat het dubbele. Ook daar kan dus zeker nog heel wat op bespaard worden. Het is alleszins iets waar wij met onze oplossingen aan trachten bij te dragen.”

Stéphane Vermeulen: “Ook qua technieken is het besparingspotentieel mijns inziens enorm. In dat verband zou het de moeite lonen om een lowtechbenadering te hanteren en terug naar de basis te gaan. Waarom zijn er bijvoorbeeld overal wastafels met koud én warm water? En waarom zouden we op plekken waar wel warm water nodig is dan niet gewoon opteren voor een miniboiler in plaats van voortdurend warm water door heel het gebouw te laten circuleren, wat enorme energieverliezen met zich meebrengt? Hetzelfde geldt voor douches, die toch vaak niet gebruikt worden door ingezwachtelde patiënten. Zo kan je het prijskaartje voor de technieken stevig naar beneden trekken en meer inzetten op architecturale kwaliteit.”

Tom Mertens: “Als we het dan toch over technieken hebben, zouden we eigenlijk compromisloos voor geothermie moeten kunnen kiezen als de vereiste ruimte beschikbaar is, zowel voor verwarming als koeling. Klassieke koelinstallaties kosten handenvol geld en zijn na twintig jaar grotendeels aan vervanging toe, terwijl er onder onze voeten een gratis koudebron voorhanden is. Uiteraard vergt de aanleg van een BEO-veld een flinke investering, maar deze betaalt zich op termijn dubbel en dik terug, zeker omdat we door de klimaatverstoring steeds vaker zullen kampen met hittegolven. Zowel de financiële als ecologische winsten van geothermie zijn navenant.”

Stéphane Vermeulen: “Tot slot moet de hervorming van onze ziekenhuisfinanciering én het ziekenhuislandschap een topprioriteit worden, zoals ook minister Frank Vandenbroucke recent onderstreepte. Net als in de Scandinavische landen is een duidelijke langetermijnvisie nodig, gedragen door samenwerking binnen de 25 ziekenhuisnetwerken. Tegelijk moeten we inspelen op de evoluerende zorgmodellen in de geestelijke gezondheidszorg en de eerstelijnszorg. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid, die rechtstreeks bijdraagt aan een inclusievere samenleving.”

Koen Lismont: “Ik wil graag nog even stilstaan bij de wet op overheidsopdrachten en de complexe situaties die daar soms uit voortkomen. Publieke bouwheren worden vandaag te vaak beperkt in hun keuzevrijheid, ook wanneer eerdere samenwerkingen positieve resultaten en waardevolle inzichten hebben opgeleverd. Dat is jammer, want telkens opnieuw het warme water moeten uitvinden kost tijd, geld en kwaliteit. In sommige gevallen worden bouwheren zelfs verplicht om opnieuw samen te werken met partijen waarmee ze liever niet meer in zee zouden gaan. Wij geloven dat het anders kan. Raamcontracten zijn voor ons een krachtig instrument om continuïteit te garanderen, best practices te borgen en efficiëntie te verhogen. Ze maken het mogelijk om met vertrouwde partners verder te bouwen op eerder opgedane kennis, wat niet alleen zorgt voor een hogere kwaliteit, maar ook voor snellere en consistentere realisaties. Wat ons betreft mag er dus best wat meer soepelheid komen in het toepassen van bepaalde regels wanneer dat de kwaliteit en efficiëntie van publieke projecten ten goede komt. Laat dat de conclusie zijn: bouwen met vertrouwen loont.”    

"*" geeft vereiste velden aan

Stuur ons een bericht

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Wij gebruiken cookies. Daarmee analyseren we het gebruik van de website en verbeteren we het gebruiksgemak.

Details

Kunnen we je helpen met zoeken?

Bekijk alle resultaten