Smart buildings, iedereen in de bouw- en installatiesector heeft er deze dagen de mond van vol. Toch is het niet altijd eenvoudig om het bos door de bomen te zien. Want waar stopt connected en start smart? Zijn de meeste nieuwe gebouwen met recht en reden slim te noemen? Of is er sprake van onbenut potentieel? Zusterblad Installatie & Bouw zocht samen met enkele ervaringsdeskundigen naar antwoorden.
Aan welke voorwaarden moet een gebouw voldoen om aanspraak te maken op het etiket ‘smart building’? Dat was de eerste vraag die werd voorgelegd tijdens het rondetafelgesprek. “Essentieel is dat verschillende technieken en hun werking op elkaar worden afgestemd. Belangrijk daarbij is dat er gemeenschappelijke componenten zijn die bepaalde sturingen kunnen combineren”, aldus Kristof Van Gorp (Rexel Belgium). Johan Vercammen (Wygwam, a division of Niko NV) benadrukt dat er naast koppeling van de technieken ook sprake moet zijn van interactie met de gebruiker. “Zowel de energie-efficiëntie als het comfort moeten gemaximaliseerd worden, met name via de implementatie van gebruiks- en onderhoudsvriendelijke platformen die open standaarden hanteren”, voegt Alexander Hermans (Beckhoff Automation Belgium) toe.
Het belang van open standaarden was een topic dat vaak terugkeerde tijdens het debat. “Dankzij de EPBD IV-regelgeving zullen gesloten protocollen vanaf 2026 geen optie meer zijn. Een zeer goede zaak, want daar zit voor een deel het verschil tussen connected en smart”, weet Paul van Hinsberg (B.E.G. Belgium). Open standaarden bieden het voordeel dat er snel geschakeld kan worden bij eventuele problemen, zonder een al te grote afhankelijkheid van de partij die alles oorspronkelijk geïnstalleerd heeft. “Bovendien zorgt de nieuwe Europese wetgeving ervoor dat louter energetische ingrepen zoals betere isolatie voor bouwpromotors niet langer zullen volstaan om een gebouw conform te maken. Integratie van technieken – met alle functionele eisen van dien – zal een absolute must worden”, voorspelt Philippe Kygnée (WAGO BeLux).
Zijn de meeste nieuwe gebouwen al met recht en reden smart te noemen? Of is er nog steeds sprake van heel wat onbenut potentieel? Paul van Hinsberg gewaagt van regionale verschillen in het tertiaire segment. “Brussel loopt voorop. Op alles wat daar nu gerealiseerd wordt – dikwijls oudere kantoorgebouwen die een grondige update en/of nieuwe invulling krijgen – kan je de stempel ‘smart’ kleven.” Al vraagt Philippe Kygnée zich af hoe smart ‘smart’ precies is. “In de Belgische promotiemarkt blijft het moeilijk om op lange termijn te denken. Projectontwikkelaars kijken eerder naar de kost per vierkante meter en niet zozeer naar de total cost of ownership. Dat er na installatie veel te winnen is via slim technisch beheer interesseert hen veel minder. In projecten waar de bouwheer zelf eigenaar blijft, liggen smart building-toepassingen veel meer voor de hand.” Alexander Hermans wijst erop dat de partijen die instaan voor de integratie van de technieken best al in een vroeg stadium mee aan tafel schuiven. “Lees: wanneer studiebureaus de lastenboeken opstellen. Dit om te bekijken hoe ze nieuwe gebouwen futureproof kunnen maken, zodat het onderhoud ook jaren later nog steeds makkelijk uit te voeren is en eventuele nieuwe technische innovaties in de toekomst eenvoudig te implementeren zijn.”
Een ander interessant thema dat werd aangesneden, was de veranderende rol van installateurs. “Vroeger werkten ze louter uitvoerend, vandaag verbreden ze hun kennis en leggen ze mee de basis voor volwaardige smart buildings. In de tertiaire markt zijn de meeste integratoren intussen geïncorporeerd in grote installatiebedrijven, die alle knowhow om een gebouw smart te maken in eigen huis trachten te halen. Gezien de technische complexiteit van smart building-projecten is dat een enorm voordeel voor bouwheren.” Ook Kristof Van Gorp en Johan Vercammen merken dat ‘totaalinstallateurs’ sterk in opmars zijn. “Aangezien alles georganiseerd is vanuit een opdeling in verschillende disciplines (HVAC, elektriciteit, energievoorziening …) en studiebureaus hun lastenboeken daar ook op enten, vergt het wel een forse inspanning om die traditionele grenzen te overschrijden”, stelt Philippe Kygnée. “Daarnaast wordt er alsmaar meer verwacht van een gebouw, inclusief flexibiliteit met het oog op de toekomst. Firma’s die ervoor zorgen dat de technologie die ze installeren eenvoudig te herprogrammeren en herconfigureren is, waarbij de aanpassingen ook meteen worden overgezet naar het bovenliggend systeem, zullen altijd een streepje voor hebben.”